GCE-café ‘Tvet, agribusiness and green jobs’

Robert Jjuuko: PHd kandidaat aan Rijksuniversiteit Groningen; assistant lecturer Kwambogo universtity in Uganda; masterdegree in Education, Kwazulu Natal 

Ruim 40 mensen logden in bij het eerste GCE-café. Dat het café online was, had als voordeel dat belangstellenden uit andere landen gemakkelijk aan konden sluiten; er waren deelnemers uit Nederland, Oeganda, Mozambique en het Verenigd Koninkrijk.

Na de opening door GCE-voorzitter Karolien Molenaar, licht Robert Jjuuko zijn onderzoek toe. Een doel van het onderzoek, dat hij samen met Jacques Zeelen en Cuthbert Tukundane uitvoerde, was het beter kunnen begeleiden van jongeren naar de arbeidsmarkt. De tendens is dat jongeren weerstand voelen tegen een opleiding in de landbouwsector; het is zware arbeid. Toch zijn er genoeg jongeren die zich willen committeren aan een agrarische opleiding en veel moeite doen het schoolgeld bijeen te brengen. Zij hebben aspiraties om een carrière in de landbouw te verwezenlijken. De realiteit is echter dat afgestudeerden onder slechte omstandigheden werken en slecht worden betaald. Waar komt dit door? De TVET instellingen zijn er niet klaar voor om jongeren op te leiden. Instructeurs hebben niet genoeg theoretische en professionele competenties om studenten te begeleiden en ook het uitoefenen van de praktische vakken loopt vaak verkeerd, doordat het programma niet is gesynchroniseerd met de regen- en oogstseizoenen. Het heeft echter geen zin de studenten of de instructeurs te beschuldigen. Er moet structureel op institutioneel niveau wat verbeteren. Vakmanschap moet in de opleiding worden geïntegreerd en pedagogische competenties moeten worden verbeterd.

Volgens Robert zijn er genoeg voorbeelden te geven van waar het wél goed gaat, maar deze goede voorbeelden worden niet opgepakt noch wijd verspreid. Alle uitdagingen waar het landbouwonderwijs tegenaan loopt, zouden als geheel moeten worden opgepakt. Interventies die jongeren een verkorte route naar de arbeidsmarkt bieden, zijn geen oplossing. Door een korte cursus weten jongeren bijvoorbeeld machines te bedienen, maar daar blijft het bij; er zijn geen doorgroeimogelijkheden.

Er is geen opleidingsinstituut die instructeurs opleidt om les te geven op een agricultural TVET. Er zijn plaatselijke initiatieven, bijvoorbeeld een project in het noorden van Oeganda, ondersteund door onder meer het Nederlandse Orange programma. In dit project worden mensen opgeleid in ‘vocational pedagogy’. Maar vooralsnog zijn de meeste instructeurs recent afgestudeerden en niet de personen die jarenlange werkervaring hebben.

Jongeren zouden uitzicht moeten hebben op een baan waarvan ze kunnen leven, ze zouden toegang moeten hebben tot technologie om het produceren, transporteren en marketen van landbouwproducten winstgevend te maken. Ondanks het goede werk van NGO’s op lokaal niveau, is de overheid verantwoordelijk voor duurzame veranderingen in de agrarische sector. Bijvoorbeeld door een belastingstelsel dat niet ontmoedigt om in de landbouw te gaan werken.

Daarnaast moet ook de reputatie van landbouwers verbeteren. Al op de basisschool gebruiken de leerkrachten landbouw als straf:  ‘Als je niks kan, moet je maar op het land gaan werken.’

De rol van de private sector is discutabel. Enerzijds werken TVET instellingen samen met de private sector en worden de mogelijkheden om werkervaring op te doen vergroot. Anderzijds is er geen toezicht op het voorkomen van uitbuiting van de jongeren. Zoals gezegd spelen NGO’s een interessante rol, maar de zorg is: hoe kunnen de succesvolle, kleinschalige projecten opgeschaald worden naar landelijk niveau.

Een deelneemster deelt het model waarin ouderen die geen mogelijkheden hadden een opleiding te volgen, alsnog een certificaat ontvangen gebaseerd op hun competentie. Robert vult aan dat het ontvangen van zo’n certificaat niet eens bedoeld is voor het vinden van een baan in de agrarische sector, maar vooral een blijk van waardering is voor de kennis en vaardigheden van de landbouwers.

STELLINGEN:

  1. Governments do not address the potential of green jobs and the agricultural sector in African agriculture properly, given young people’s lack of interest in these sectors
    De meningen zijn duidelijk verdeeld, de helft is het er wel mee eens, de andere helft niet.

De inzet van de overheid is landafhankelijk.
Jacques Zeelen nuanceert deze stelling: het onderzoek van Robert en ook andere onderzoeken laten zien dat jongeren juist wel gemotiveerd en geïnspireerd (door hun familie) zijn om in de landbouw te werken, maar vaak in de praktijk zich niet focussen op alleen de landbouw; ze hebben vaak een baan en daarnaast nog een perceel om te bewerken.

  1. Shortage of attractive practical opportunities and work placements for students is the biggest challenge facing teaching in agriskills and green skills.
    De meeste deelnemers zijn het hier niet mee eens. Het is ontzettend belangrijk om mogelijkheden te bieden waar jongeren praktijkervaring in op kunnen doen, maar of dit het belangrijkste is, is wat hard gezegd. Het ontbreken van financiering, technische steun en goodwill van de overheid zijn zeker zo grote uitdagingen.
  2. We can interest youth more easily for Green Jobs by having inspiring craftsmen- and -women share their knowledge, than by focusing on making the sectors more innovative with many ‘Artificial Intelligence’ solutions.
    De meeste deelnemers zijn het eens met deze stelling. Lokale rolmodellen kunnen absoluut inspireren.
    Jacques Zeelen: Vakmanschap sluit innovaties niet uit. Het is een gouden kans om zowel traditioneel vakmanschap als technologische innovaties te combineren.
Vaardigheden

Gepubliceerd op

15 december 2020