Zorgen voor goed onderwijs voor iedereen is in de eerste plaats de taak en verantwoordelijkheid van de overheid. Van alle landen die de onderwijsdoelen voor 2030 hebben onderschreven, mag dan ook worden verwacht dat ze zelf zoveel mogelijk investeren in onderwijs. In Education 2030 is overeengekomen dat regeringen tussen de 15 en 20% van het nationale overheidsbudget investeren in onderwijs. Voor landen met een grote achterstand in onderwijs is dat wellicht niet voldoende. Daarom bepleit de internationale onderwijsgemeenschap dat regeringen ten minste 20% van hun budget besteden aan onderwijs. Een andere algemeen aanvaarde norm is een investering in onderwijs van ten minste 6% van het bruto nationaal inkomen (bni).

Internationale onderwijshulp

Naar schatting 95% van alle investeringen in onderwijsvoorzieningen wordt door nationale overheden zelf gedaan. Een aantal landen heeft echter niet de middelen om al hun inwoners onderwijs van goede kwaliteit te bieden. Zij zijn deels aangewezen op externe financiering, doorgaans in de vorm van onderwijshulp, om hun onderwijssysteem uit te breiden of te verbeteren.

De internationale onderwijshulp die momenteel wordt verstrekt door donorlanden en andere financiers is echter verre van voldoende om het financiële tekort te dekken. Sinds het begin van de internationale financiële crisis is de internationale ontwikkelingshulp gedaald, waarbij op onderwijshulp harder is bezuinigd dan op hulp aan andere sectoren. Ook is de hulp nogal onevenredig verdeeld. Zo gaat er minder onderwijshulp naar de lage-inkomenslanden – de landen die dat het hardste nodig hebben –  dan naar midden-inkomenslanden.

UNESCO heeft berekend dat er jaarlijks circa US $ 39 miljard dollar extra aan externe financiering nodig is om de onderwijsdoelen voor 2030 in alle landen te realiseren. Dat is ruim vier keer zoveel als er nu aan onderwijshulp wordt gegeven. Organisaties als GCE pleiten dan ook voor meer internationale onderwijshulp, met name aan de lage-inkomenslanden en voor ‘basic education’.  Ideaal zou zijn wanneer ook ten minste 20% van alle ontwikkelingshulp zou worden besteed aan onderwijs. Daarbij zou de voorwaarde moeten worden gesteld dat de hulpontvangende landen zelf ook minimaal 20% van het overheidsbudget investeren in hun onderwijs.

Andere vormen van financiering

Er zijn ook andere manieren waarop westerse landen ontwikkelingslanden kunnen helpen de onderwijsdoelen voor 2030 te financieren. Dat betreft maatregelen die erop zijn gericht het nationale inkomen van ontwikkelingslanden te verhogen. Hoe hoger dat inkomen, des te meer geld er beschikbaar is voor investeringen in publieke voorzieningen zoals onderwijs. Een belangrijk instrument om het nationale inkomen in ontwikkelingslanden te verhogen, is verbetering van nationale en internationale belastingwetgeving. Daarbij kunnen westerse landen adviseren of technische ondersteuning bieden. Ontwikkelingslanden zouden zelf meer moeten investeren in een goed functionerend belastingsysteem en bijvoorbeeld een einde maken aan belastingvoordelen voor internationale bedrijven. ActionAid schat dat ontwikkelingslanden jaarlijks US $ 139 miljard dollar mislopen aan inkomsten door deze zogenaamde ‘tax incentives’ om bedrijven te lokken.

Ook zouden ontwikkelingslanden steun moeten krijgen bij het bestrijden van grootschalige belastingontwijking door multinationale bedrijven. Volgens het IMF gaat er jaarlijks zo’n US $ 200 miljard dollar verloren voor ontwikkelingslanden door ingenieuze constructies waarbij multinationals hun winsten onbelast wegsluizen. Er zou veel striktere internationale regelgeving moeten komen, inclusief strenger toezicht op de naleving ervan, om een einde te maken aan dit soort praktijken.

Ten slotte wordt er al geruime tijd onderhandeld over invoering van nieuwe vormen van internationale belastingen – bijvoorbeeld op financiële transacties – om ontwikkelingsdoelen te realiseren. GCE bepleit dat ook van deze inkomsten ten minste 20% wordt besteed aan onderwijs.

 

[divider scroll_text=”naar boven”]