Tien terugkerende mythes over privatisering in het onderwijs worden weerlegd in het Global Education Monitoring Report 2021/22 (lees het volledige rapport).

  1. Er is een duidelijk onderscheid tussen overheids- en niet-overheidsactoren
    Er is geen sprake van een strikte tweedeling: de non-state actoren zijn heel divers en in het onderwijsveld gestapt voor uiteenlopende redenen. Veel organisaties werken formeel of informeel samen met de overheid, bijv. in public-private partnerships. De scheidslijn is vaag.
  2. De omvang van privatisering is bekend
    Cijfers over de rol van non-state actoren worden vaak gebaseerd op het aantal inschrijvingen in private instituties. Maar bijvoorbeeld de leraar op een openbare school die een zakcent bijverdient door na schooltijd bijles te geven, wordt niet meegerekend. Een openbaar onderwijssysteem dat tekstboeken of datamanagement uitbesteedt; hoe openbaar is dat dan nog?
  3. De particuliere sector is verantwoordelijk voor de privatisering van het onderwijs
    Het merendeel van de private onderwijsinstellingen komt voort uit initiatieven die ontstonden uit ouderlijke bezorgdheid over het lage niveau van het openbaar onderwijs. Doordat de kwaliteit van het openbaar onderwijs laag is, verlaten rijkere huishoudens (maar ook armere) het openbare onderwijs. Politieke leiders laten dit gebeuren en zijn niet gemotiveerd het openbare onderwijs te beschermen of de kwaliteit ervan te verhogen.
  4. Openbaar onderwijs is het meest rechtvaardig
    In het openbaar onderwijs zijn er veel verborgen kosten waarmee ouders te maken krijgen, of uitgaven die moeten compenseren wat het openbare onderwijs niet biedt. Dat leidt tot ongelijkheid, waar juist de private instellingen van worden beschuldigd.
  5. Ouders baseren hun schoolkeuze op gedegen informatie over kwaliteit
    In de praktijk blijkt dat data over de impact en kwaliteit van een school te complex is om te goed over te communiceren. Ouders kiezen voor scholen die hen aanspreken op basis van religieuze identiteit, gemak of demografische kenmerken.
  6. Concurrentie leidt tot verbetering van scholen
    Argumenten als strijden om te overleven en winst maken als bestaansreden, gaan niet op als het gaat om onderwijs: studies die effecten van concurrentie in het onderwijs laten zien, zijn schaars. Concurrentie kan zelfs averechts werken.
  7. Privéscholen en -universiteiten zijn beter
    Slagingspercentages zijn geen goede graadmeter: op private instellingen zitten doorgaans kinderen van ouders die hoogopgeleid zijn, veel verdienen en hoge verwachtingen hebben en andersom kunnen private onderwijsinstellingen leerlingen juist op deze kenmerken selecteren. Als deze factoren geëlimineerd worden, blijkt er vaak geen sprake van een groot kwaliteitsverschil.

  1. De particuliere sector vangt de kinderen en jongeren op die anders niet naar school zouden gaan
    Privéscholen staan vooral in stedelijke gebieden, waar inschrijvingen sowieso al het universele niveau halen. In de afgelegen gebieden waar meer kinderen niet naar school gaan, kom je veel minder privéscholen tegen.
  2. De particuliere sector is een oplossing voor het onderwijsfinancieringstekort
    Vaak wordt de hoop geuit dat de private sector een belangrijke rol kan spelen in het financieren van onderwijs en daarmee het behalen van SDG4. Er is geen bewijs dat de private sector hiertoe in staat is, of hiertoe in staat wil zijn. Private instellingen zouden kunnen zorgen voor meer belastinginkomsten en een grotere rol spelen in vaardighedentraining en kinderopvang, in lijn met overheidsbepalingen.
  3. Regulering kan een oplossing bieden voor alle problemen rondom niet-overheidsvoorzieningen
    Dat non-state activiteiten in het onderwijs moeten worden gereguleerd, daar is iedereen het over eens, maar regels leiden niet automatisch tot meer gelijkheid of een betere kwaliteit van onderwijs. Veel overheden laten een selectief toelatingsbeleid toe en weinig landen beschikken over de middelen om de regelgeving doeltreffend uit te voeren en te handhaven.